Max vloog uit de bocht!
“Meisje, luister maar naar mij: het komt goed hoor.” Mariska liep beduusd weg en kwam in tranen mijn kamer in. “Dit is hoe ik hier word aangesproken! Nou, ik ben potverdorie 27 jaar, een afgestudeerd jurist! En die Max, die ouwe dibbes, noemt mij “meisje!”. Hoe durft die!”
Ik ben de leidinggevende van Max en Mariska en laat haar even uitrazen. Ik denk: “Zou ik het zelf ook gezegd kunnen hebben?” Heeft Max het niet gewoon liefdevol bedoeld? Mijn moeder noemde als cheffin van een bakkerij alle jonge vrouwelijke verkoopsters “meisjes” en gaf ze een aai over hun bol. En ze beschouwden haar als een moedertje waar ze met hun verdriet en gedoe terecht konden. Daar was het goed, een mooie teamgeest toen – en nu – nu kan het niet meer. Wat is er veranderd? Of was het ook toen niet oké voor een verkoopster?
Ik vraag Mariska wat haar nu eigenlijk echt zo raakt. “Ik voelde me zo klein, niet serieus genomen! Ik zit met Max in het projectteam en heb nagedacht over hoe we verder kunnen. Maar ik voel nu dat er niet naar mijn mening wordt geluisterd. Natuurlijk loopt hij hier al langer rond dan ik, maar ik kijk er fris en met meer afstand naar. En zie dus een andere weg dan hij. Die blik van buiten heeft hij niet, ik wel. We zijn aanvullend in onze visie en kijk op zaken. Hij is vastgeroest, ik breng nieuwe beweging. Maar met zijn “meisje-benadering” voelt het gewoon niet gelijkwaardig! Dat is het eigenlijk: niet gelijkwaardig!!”
“En die ‘ouwe dibbes’ dan….?”, vroeg ik. “Nou ja, dat is natuurlijk ook niet goed van mij. Hij is natuurlijk gewoon Max en anders dan andere oudere collega’s. Max is Max, Max is uniek, dat weten we allemaal.”
En nu? “Ik heb een idee, zegt Mariska: ik noem hem ‘jochie’, dat is toch hilarisch? “Zeg Max, jochie, luister eens even naar mij. Ik ben benieuwd hoe hij daarop reageert.” Ik geef haar mee: “Humor kan heel goed werken als spiegel, maar maak ook duidelijk wat het met je doet. En heb een goed gesprek!”
Een week later spreek ik Max en Mariska. Max vraagt aan Mariska of hij als eerste wat mag zeggen. “Bram, Max is uit de bocht gevlogen! Maar het jochie is door Mariska uit de stootkussens gehaald. Ik heb deze pientere collega ‘meisje’ genoemd. Dat zeg ik eigenlijk altijd tegen jongere vrouwen en is natuurlijk met een knipoog bedoeld. Maar ik besef nu, voor het eerst, dat Mariska dit heel anders heeft ervaren, alsof ik haar niet serieus neem. Ik wil dat ‘meisje’ natuurlijk helemaal niet kwetsen. En daarmee is het de laatste keer dat ik dit woord zo gebruik. Dus, sorry, het zal niet meer gebeuren!”
Maar het gaat wel gebeuren. Niet door Max, maar door iemand anders, een collega, jij en ik. We vliegen uit de bocht, allemaal. En ‘we gaan het pas zien als we het door hebben …’ Bloopermanagement noem ik dat. We gaan allemaal onbedoeld een keer de fout in. Het is goed, als het voor allen goed is. Maar het is beter als we echt checken: was dit oké? Of was het niet oké, voor jou? En daar zit de crux: de ene keer is het humor, onder elkaar. De andere keer is het kwetsend. Is er balans? Zijn er andere momenten die maken dat de ander zich wel degelijk serieus genomen voelt. En gelijkwaardig is in de groep. Voelt de ander dat? En heb je dat ook echt gevraagd? Want als het wel uit balans is, in de ervaring van de ander, dan wordt het pesten en kwetsen. Dan is een grens overschreden. En die grens wordt door de ander bepaald! Dan is het geen blooper meer, maar grensoverschrijdend gedrag. Dan grijp je in, als leidinggevende. En als collega. Dan ben je een team, op weg naar een inclusieve cultuur. Een cultuur waarin bloopers er mogen zijn, met humor, herkenning, bespreking en excuses als er toch een grens is overschreden. Dus daar ligt je opgave: inclusief leiderschap bevat bloopermanagement! En dat is te leren!